Met Firapeel datsi ghinghen
De vroege jaren tachtig van de vorige eeuw waren gouden tijden voor de middeleeuwen en de studie Nederlands. Ik begon in 1978 met 220 (!) andere eerstejaars aan de studie en studeerde in juni 1984 af, na propedeuse, kandidaats, doctoraal en didactische aantekening. De doctoraalfase betekende specialisatie in een hoofdvak (Middelnederlands) en twee bijvakken (Oudfrans en Middeleeuwse Geschiedenis). De groep ‘middeleeuwen’-docenten in de hele faculteit was hecht en werkte graag samen. Dat leidde uiteindelijk tot de populaire themacycli en de interdisciplinaire kopstudie Mediëvistiek, inmiddels al weer lang ter ziele. Hoogleraren als Gerritsen, Vellekoop en Hugenholtz waren bevriend en leidden teams van bevlogen docenten die elkaar ook weer opzochten.
Bij Nederlands was er vanwege het grote aantal studenten veel aandacht voor de ‘community-vorming’. De sectie Middelnederlands organiseerde van alles voor de hoofdvakkers en zo kwamen de ouderejaars elkaar niet alleen op college, maar ook daarbuiten volop tegen. Er waren leesgroepjes onder leiding van promovendi als Frits van Oostrom en vooral was er veel gezelligheid, een gevoel van verbinding. Een tijd van vriendschappen voor het leven. Er was ruimte en energie voor nieuwe plannen, zoals een middeleeuwenvereniging.
In plaats van ad-hoc-dingen organiseren leek het een goed idee om de krachten te bundelen, grotere plannen te maken en meer mensen te bereiken, juist ook buiten de universiteit. Sanne Terlouw was de aanjaagster binnen het groepje studenten dat deze plannen maakte, vaak in haar huis of dat van Nel Pak of Ottelien Wildeman. Bij Sanne liepen twee poezen rond, met de namen van dorperse vrouwen uit de Reynaert: Vrouwe Julocke en Vrouwe Ogherne. Er kwam toch nog heel wat kijken bij het oprichten van een echte vereniging: statuten met het doel van de vereniging, bijvoorbeeld, de financiën, ledenadministratie, taakverdeling in het bestuur, en ga zo maar door. Maar wat ons in al die gezellige avonden toch wel het langst bezighield was de naam! Hoe moest de vereniging gaan heren? Ik had geen idee meer welke namen allemaal de revue passeerden, maar Sigrid heeft de notulen van vergaderingen in 1983 opgedoken. Het lijstje: Extravagant, Buten Weghe, de Blauwe Schuit, ME, Elckerlijc, de Vergulde Boom, het Gekloofde Hoofd, Firapeel, de Vage-bond, de Loodwapper, Vroescap, het Baldekijn, Teracia, Bohort, Ars Amusandi, de Zeven Vrije Kunsten, Duecento, Mede, Mediëvoor, Masscheroen, Chammerande. Over de drie vet gedrukte namen ging de beslissende stemming, met de gekende winnaar. De creativiteit spat uit het lijstje, maar Het Gekloofde Hoofd heeft nooit veel kans gemaakt, omdat niemand dat zonder te lachen kon zeggen…
De naam Firapeel werd weliswaar als ‘neerlandistisch’ bestempeld, maar bleek ook in de Engelse vertaling van het vossenverhaal voor te komen. Toen Yvonne een logo tekende (afbeelding) met een luipaard om de F heen, was de kogel door de kerk. Op 17 januari 1984 werd Firapeel opgericht! Ik weet nog hoe we met man en macht in Nels huis kookten voor de Middeleeuwse maaltijd in Cunera, de eerste echte activiteit.
Nu al 40 jaar viering van de liefde voor de middeleeuwen, op naar de volgende 40.

Een poster met het eerste getekende logo



